Elke keer als ze bij mama geweest is, is ze helemaal in de war.
Tante Ankie heeft een keer tegen Tom, van pleegzorg gezegd, dat het bezoek aan mama niet goed voor haar was.
Daarna is ze heel erg haar best gaan doen, om haar verwarring niet te laten zien.
Als ze dan thuis komt doet ze heel vrolijk en aardig. En als tante Ankie of ome Kees vraagt hoe het was, zegt ze ‘superleuk!’
Waar ze geen invloed op heeft, zijn haar nachtmerries.
Elke nacht na het bezoek aan mama heeft ze een hele gekke nachtmerrie.
Ze loopt dan in een doolhof. En ze kan het eindpunt niet vinden. Ze gaat rennen, en door de bosjes heen kruipen, het wordt dan heel donker. Nergens is de uitgang, het licht te zien. Ze wordt angstig, haar hart klopt in haar keel en ze gaat roepen en ze wordt steeds banger. En op een gegeven moment gaat ze hard gillen.
En dan wordt ze wakker. En ome Kees en tante Ankie ook.
Ze mag dan even bij hen in bed liggen. Dan wordt ze rustig. En als ome Kees dan zachtjes over haar rug gestreeld heeft en tante Ankie over haar bol, dan kan ze weer in haar eigen bed slapen.
De volgende morgen doet haar keel dan zeer, misschien wel van het gillen, ze heeft dan pijn in haar buik.
Het is heel raar: als ze aan mama dénkt, krijgt ze ook altijd een zere keel en buikpijn.
En dat is best vaak.
Ze krijgt dat als kinderen vragen: ‘Waarom woon je niet bij je vader en moeder.’ Of als ze zeggen: ‘Wat gek dat je zwarte krullen hebt. Dat heeft toch niemand bij jou thuis?’
Of, ook, als ze zomaar ineens de blauwe ogen van haar moeder ziet.
Dat kan zomaar opeens gebeuren, als ze aan het rekenen is, of als de meester voorleest, of als ze op het schoolplein speelt.