En wat betreft mijn dromen. Dat is echt zo apart. Ik heb twee soorten dromen opgeschreven. Deze twee komen steeds terug. Voorheen kon ik de dromen nooit onthouden, maar met dat schriftje naast me, is het verschillende keren gelukt.’
Ze hoeft geen aansporing om ze te vertellen.
‘Ik sta bij de deur van een prachtige kerk. Een mooie houten deur, helemaal gebeeldhouwd. De kerk is hoog, ik voel me blij. De orgeltonen dansen naar buiten.
Maar ineens zie ik daar op het kerkplein een aantal mensen staan. Ik ken ze. Het zijn collega’s, vrienden, familie. Ze praten met elkaar, kijken naar mij, smoezen. Als ik naar ze toe loop, houden ze hun mond. Ik vraag wat er aan de hand is. Ze grinniken, draaien hun rug naar mij om, en binnen te fluisteren en draaien hun hoofd steeds richting mij.
Het voelt zo naar, en zo raar. En dit gevoel herken ik wel. Dit heb ik steeds rond de vergaderingen. Dit gevoel van buitensluiting is een rot gevoel.
Maar ik wist niet dat het zo’n groot punt was, voor mij. Ik dacht dat ik boven dat geroddel sta. Nou nee dus. Het doet me zeer. Gek he, dat zo’n droom me dat duidelijk moet maken.’
‘En die andere dromen?’
‘Ik zit in een groot gebouw. Ik loop daar een beetje rond, en wil naar de deur lopen, maar wordt tegengehouden. En dan zie ik om me heen allemaal mannen in een donkerblauw pak, met gouden knopen.
Ze versperren steeds de weg. Ze verhinderen niet alleen dat ik naar buiten ga, maar ik mag een heleboel ruimtes ook niet binnen treden.
Ik heb een alarmknop om mijn hals, om te bellen als het gevaarlijk wordt. En ik ben steeds om me heen aan het kijken, of het wel veilig is.
Ik heb zo’n benauwd gevoel. Het grijpt me bij de keel.’
‘Ken je dit gevoel ook?’ vraag ik haar. Ze knikt. Tranen wellen op in haar ogen. Ik kan niet ademhalen in mijn werk, ik vraag me steeds af, of ik het wel goed doe. Ik word steeds banger en onzekerder.’
‘Er was nog een droom. Toch? Je had het over drie dromen.’
Er verschijnt een glimlach op haar gezicht. ‘Ja, er is een mooie droom, eentje waarna ik vrolijk wakker word, maar die weet ik niet. Ik ben hem kwijt, zodat ik wakker ben.
‘Wat zouden deze dromen jou willen vertellen?’ Ze weet het. Ik zie het. Eigenlijk lijkt me het niet zo moeilijk.
‘Ik weet het niet,’ antwoordt ze. Ik hou zoveel van de kinderen. Die lieve smoeltjes…’
Ze staat abrupt op. ‘Het is weer tijd. Ik ga vanavond nog naar een zangclubje. Daar ga ik nu naar toe. Kun je me wat data mailen voor een volgend gesprek?’