Werkgeluk: Kan je groeien en bloeien op jouw plekje? Dan heb je vast de baan die bij jou past.
Onderwijs en werkgeluk
‘Ik ervaar zo veel stress in mijn werk. ik word er niet goed van. Ik vind het niet meer leuk, hoor. Ik heb ook steeds het gevoel dat ik het niet goed genoeg doe. We moeten alles in het dossier vastleggen. Voor de kinderen die een beetje vastlopen, moet er al een plan opgesteld worden. Voor kinderen die erg goed presteren, die moeten ook extra aandacht krijgen. Gek word ik ervan. Ik denk dat het onderwijs niet geschikt is, voor mij.
Ik doe het allemaal wel hoor, en nog wel correct ook, maar pfff.’
Ze zat er doorheen. Dat was wel duidelijk. Maar toen ik haar vroeg wat ze zo leuk vond van het “voor de klas staan”, kwam ze helemaal los.
‘Ik vind het heerlijk om met mijn leerlingen om te gaan. O ja, ik houd van ze, één voor één. Ik denk dat ik best aanvoel wat ze nodig hebben. Ik heb een kind met dyslexie, wat een heerlijk kind is dat. Die ziet alles voor zich. Hij kan ineens in de lach schieten om iets wat ik vertel, omdat hij het zo letterlijk neemt. Er zit een meisje in mijn klas, die zo verschrikkelijk haar best doet, de lat zo hoog legt voor zichzelf, dat het pijn doet om dat te zien. Een tweeling die constant met elkaar in de clinch ligt, omdat ze nog niet duidelijk hebben wie welke rol heeft.
Ik kan nog wel een poosje doorgaan.’
Collega's
Maar weet je wat zo jammer is, ik voel me zo alleen staan op school.
We drinken, als collega’s, nooit meer met elkaar koffie, in de pauze. De één zit achter de computer, om gegevens in te voeren, de ander kijkt schriften na, en weer een ander is een gesprekje met een leerling aan het voeren.
Werkgeluk? Nee hoor, dat kan ik wel op m’n buik schrijven.
Mijn collega’s snappen me niet. Ik laat mijn leerlingen, voordat ze gaan rekenen een kwartiertje buiten rennen en spelen. Ik lees elke dag, zéker een kwartier voor, en vrijdags eindig ik de week altijd met een half uur zingen.
Ik doe het echt niet zomaar. Ik heb erover nagedacht, Ik lees onderzoeken, over hoe kinderen het beste kunnen leren, hoe ze meer zelfvertrouwen kunnen krijgen, hoe kinderen in het weekend, vooral aan het laatste moment in de klas terugdenken.
Ouders zien dat kinderen graag naar school gaan, dat ze rustig worden, blijer. Maar collega’s maken zich zorgen over het niveau. Ze denken dat ik het alleen maar gezellig maak, en dat de kinderen niet ontwikkelen. Ze zijn bang dat mijn leerlingvolgsysteem niet op orde is.
Regelmatig word ik teruggefloten door de directeur. Hij laat zijn oren hangen naar de praatjes van de collega’s.’
Elke dag stress
Ze begint te huilen. ‘Het is zo rot, om nooit waardering te krijgen, geen verbinding te voelen, en het idee te hebben dat niemand me begrijpt.
Mijn man zegt dat ik er niets van aan moet trekken, en dat ik gewoon moet genieten van mijn werk: Omgaan met de kinderen en alle energie geven aan het geluk en de ontwikkeling van de kinderen, maar de hele school is meer. En de rest beïnvloedt zo mijn werkgeluk.
Elke dag zie ik ertegen op, om naar school te gaan, en ik droom verschrikkelijk, elke nacht. ik weet niet meer wat, maar verschrikkelijk.
Dankbaarheid
We praten samen nog een beetje door. En als de sessie bijna voorbij is, vraag ik: ‘Wil jij hieraan werken. Wil jij een heel klein beetje huiswerk doen?’
Ze knikt heftig. ‘Ik wil van de stress af. Ik wil weer met plezier mijn werk doen.’
Dan geef ik haar de opdracht elke avond op te schrijven waar ze dankbaar voor is, zowel wat betreft haar werk, als haar privéleven.
En daarnaast vraag ik haar, om, voordat ze gaat slapen, een schrift naast haar bed neer te leggen met een pen. Zodra ze dan wakker wordt, kan ze haar dromen opschrijven. Direct bij het openen van haar ogen.
Ze kijkt verbaasd. Maar ze wil zo heel graag.
Ze gaat weg, een beetje lichter dan ze kwam.
ik zwaai haar uit, met hoop in mijn hart. Ze komt er wel, die meid. Ze heeft veel in zich. En dat niet iedereen dat ziet, dat hoort bij het leven, en daar gaat ze vast mee dealen.
Dankbaarheid en werkgeluk
Als ze twee weken later weer komt, zie ik meer levendigheid in haar ogen.
‘Vertel, hoe is het nu.’
Ze heeft haar schrift meegenomen. Een schrift met haar dankbaarheidspunten én haar dromen.
‘Die dankbaarheidspunten opschrijven, was best bijzonder. Ik had er in het begin helemaal geen zin in. Ik voelde me helemaal niet dankbaar. Maar ik dwong mezelf. En dan zag ik ineens dat ik op het plein even, heel even een gesprekje had met een collega. Het viel me op, dat we soms, heel soms, even moesten lachen als we elkaar zagen.
Ik ben blij dat ik hiermee begonnen ben. Het helpt mij, om een beetje anders te kijken en de dingen te ervaren. Mijn focus wordt gewoon een beetje anders.
Dromen
En wat betreft mijn dromen. Dat is echt zo apart. Ik heb twee soorten dromen opgeschreven. Deze twee komen steeds terug. Voorheen kon ik de dromen nooit onthouden, maar met dat schriftje naast me, is het verschillende keren gelukt.’
Ze hoeft geen aansporing om ze te vertellen.
‘Ik sta bij de deur van een prachtige kerk. Een mooie houten deur, helemaal gebeeldhouwd. De kerk is hoog, ik voel me blij. De orgeltonen dansen naar buiten.
Maar ineens zie ik daar op het kerkplein een aantal mensen staan. Ik ken ze. Het zijn collega’s, vrienden, familie. Ze praten met elkaar, kijken naar mij, smoezen. Als ik naar ze toe loop, houden ze hun mond. Ik vraag wat er aan de hand is. Ze grinniken, draaien hun rug naar mij om, en binnen te fluisteren en draaien hun hoofd steeds richting mij.
Het voelt zo naar, en zo raar. En dit gevoel herken ik wel. Dit heb ik steeds rond de vergaderingen. Dit gevoel van buitensluiting is een rot gevoel.
Maar ik wist niet dat het zo’n groot punt was, voor mij. Ik dacht dat ik boven dat geroddel sta. Nou nee dus. Het doet me zeer. Gek he, dat zo’n droom me dat duidelijk moet maken.’
‘En die andere dromen?’
‘Ik zit in een groot gebouw. Ik loop daar een beetje rond, en wil naar de deur lopen, maar wordt tegengehouden. En dan zie ik om me heen allemaal mannen in een donkerblauw pak, met gouden knopen.
Ze versperren steeds de weg. Ze verhinderen niet alleen dat ik naar buiten ga, maar ik mag een heleboel ruimtes ook niet binnen treden.
Ik heb een alarmknop om mijn hals, om te bellen als het gevaarlijk wordt. En ik ben steeds om me heen aan het kijken, of het wel veilig is.
Ik heb zo’n benauwd gevoel. Het grijpt me bij de keel.’
‘Ken je dit gevoel ook?’ vraag ik haar. Ze knikt. Tranen wellen op in haar ogen. Ik kan niet ademhalen in mijn werk, ik vraag me steeds af, of ik het wel goed doe. Ik word steeds banger en onzekerder.’
‘Er was nog een droom. Toch? Je had het over drie dromen.’
Er verschijnt een glimlach op haar gezicht. ‘Ja, er is een mooie droom, eentje waarna ik vrolijk wakker word, maar die weet ik niet. Ik ben hem kwijt, zodat ik wakker ben.
‘Wat zouden deze dromen jou willen vertellen?’ Ze weet het. Ik zie het. Eigenlijk lijkt me het niet zo moeilijk.
‘Ik weet het niet,’ antwoordt ze. Ik hou zoveel van de kinderen. Die lieve smoeltjes…’
Ze staat abrupt op. ‘Het is weer tijd. Ik ga vanavond nog naar een zangclubje. Daar ga ik nu naar toe. Kun je me wat data mailen voor een volgend gesprek?’
Vrij als een vogeltje
Voordat ze van haar thee gedronken heeft, steekt ze al van wal.
‘Ik heb mijn derde droom op kunnen schrijven.
Die droom, waar ik zo blij van werd, weet je wel.’
Ik weet het.
‘Ik droomde dat ik in een luchtballon zat. En ik ging hoger en hoger. Ik stond daar, heel relaxed. En de man die het allemaal regelde liet het gewoon gebeuren. ik ging over de stad. Ik zag mensen zwaaien, hard zwaaien. Ik kende ze. Ik zwaaide niet eens meer terug. Ik keek naar de weilanden die zich aandienden, ik zag hertjes springen. Om de ballon heen vlogen vogels. Ze kwetterden met plezier. Ineens zag ik dat het meeuwen waren, en ja hoor, we naderende de zee. Ik vroeg me even af of dat gevaarlijk was, maar de man stond er zo ontspannen bij. Ik vertrouwde hem, ik vertrouwde alles. Dat zenuwachtige, onzekere gevoel dat me steeds zo parten gespeeld had, was weg.
Ze kijkt me in mijn ogen, en zegt: ‘Van dit gevoel wil ik meer. Je zal het niet geloven, maar ik heb vanochtend, net voor ik hierheen ging, mijn ontslag ingediend. Ik denk niet dat het helemaal onverwacht kwam, maar, gek, ik had op een knuffel gehoopt. Zoiets als van “wat rot allemaal voor je”.
Die was er niet.
Ik wist het is goed zo. Ik kies voor werkgeluk.
Morgen ga ik het de ouders en de kinderen vertellen. Dat vind ik naar.
En toch: Het is goed zo.
En ja. Ik heb geen ander werk. Nog niet. Dan ga ik eerst maar eens echt met een ballonvaart mee. En ik ga zoeken, hoe ik dit vrije gevoel kan vasthouden.
Mijn man is er nu hartstikke blij mee. Die zag dat het niet langer ging.
En wil je weten hoe het verder met haar ging? Ze heeft nog lang gedroomd, ook nog van die nare dromen. En na elke droom werd de pijn minder. Ze heeft meegedaan met een ballonvaart. Ze is aangenomen bij een bedrijf die kinderen thuisonderwijs biedt, kinderen die het niet redden in het reguliere onderwijs. Toen ze aangenomen werd, sprak de leidinggevende: ‘Ik wil niet dat hier iemand stress ervaart. En als je het maar een heel klein beetje voelt, dan kom je bij me, en dan helpen we dat samen de wereld uit.’ Nu krijgt ze de waardering die ze nodig heeft en verdient. Ze krijgt vrijheid die haar doet denken aan haar derde droom.